In het uiterste zuidwesten van Polder Nijbroek ligt sinds 1872 de boerderij “De Ossenhoeve”. De naam is terug te voeren op een stal, die hier van oudsher had gestaan, waar ossen werden ondergebracht, die voor het ontginnen van het land werden ingezet. Het oorspronkelijke woonhuis van de boerderij vormde één geheel met de koeien- en paardenstal. Het dagelijks vertrek van de woning bestond uit een grote keuken-kamer met bedstee. Boven waren er dan nog extra slaapkamers. Dat hier al vroegere bewoning was geweest, bleek toen bij latere sloopwerkzaamheden onder de vloer nog een holte van een open vuurplaats werd aangetroffen. Hier vond men ook nog een haam, een ketting met tandjes om de ketel op verschillende hoogtes op te hangen.
Nutsvoorzieningen waren er niet. Pas in 1955 werd het pand op het elektriciteits- en telefoonnet aangesloten. Men moest daarna nog eens bijna 20 jaar wachten voordat er gas en verwarming kwam. Als je je wilde wassen, dan deed je dat buiten bij de pomp. Binnen brandde het fornuis, maar dan wel zomer en winter, zodat er altijd een warmtebron was om te koken of om de was op te warmen. Je behoefte deed je in het privaat op de deel. Bij wijze van toiletpapier lagen er oude kranten. Elke zaterdag werd de poepton op de mestvaalt geleegd.
Net als andere dijken in het buitengebied van Nijbroek was de Bekendijk, waaraan “De Ossenhoeve” ligt, een weg vol kuilen en door de klei en modder in de winter en natte periodes bijna onbegaanbaar.
Hier werd Bernard Horstman, de huidige eigenaar, geboren. Hij vertelt met trots dat “De Ossenhoeve” al vier generaties lang in handen van de familie is. Zijn overgrootvader Jannes van Voorst was hier in 1902 begonnen. Jannes was getrouwd met Antonia Vosselman, beiden kwamen uit Epe. Een groot gezin, maar het noodlot sloeg toe. Antonia overleed bij de geboorte van haar tiende kind.
Je vrouw, je moeder verliezen, maar tijd om te rouwen was er nauwelijks. Het bedrijf moest door, het gezin moest door. Jansje, – Opoe, zoals Bernard haar noemt – was het oudste meisje in het gezin, 10 jaar. Zij moest de taken van haar moeder overnemen. Ze werd van school gehaald om voor haar vader en haar negen broertjes en zusjes zorgen. Dit bleef ze doen tot aan haar huwelijk met Bernards opa, die ook Bernard Horstman heette. (Je ziet steeds weer dezelfde namen terugkomen, omdat je het eerste kind naar je opa of oma vernoemde, het tweede naar je vader of moeder en het volgende naar een oom of tante.)
Uit dit huwelijk werden drie kinderen geboren, maar het jongste kind overleed helaas bij de geboorte, omdat het te groot was. Onnodig. De dokter had een inschattingsfout gemaakt. Hij had haar naar het ziekenhuis in Deventer moeten sturen.
Hun tweede zoon, Johan, de vader van Bernard, was in 1923 geboren. Hij had een goede neus voor ondernemen. Altijd bezig om juist die producten te telen waar extra vraag naar was en waarvoor mensen bereid waren om wat meer te betalen, zoals vroege aardappelen en suikerbieten. Hij had een bongerd van 3 ha met appel-, peren- en pruimenbomen. Vooral de pruimen brachten, als ze gaaf werden aangeboden, een aanzienlijk deel van het jaarinkomen op. In het seizoen zag je Johan driemaal per week met paard en wagen naar de veiling in Twello rijden.
Naast landbouwer en boer was hij ook imker. Naar heidehoning was de grootste vraag, dus die bracht het meeste geld op. Je moest dan ook niet gek opkijken als je hem op zijn fiets, vol beladen met vier of zes bijenkorven, over de bospaden richting Uddel zag rijden om ze daar op de heide te plaatsen.
In de oorlog werd Bernards vader samen met een van de buurjongens, Hendrik Hekkert, voor de Arbeitseinsatz naar Duitsland gedeporteerd. Gelukkig was er iemand die er voor kon zorgen, dat zij bij een boer vlak over de grens tewerkgesteld werden. Drie jaar bleef hij daar en opa en opoe Horstman moesten het in die tijd op hun boerderij alleen zien te rooien.
Zoals in de meeste gezinnen in Nijbroek nam ook bij de familie Horstman het geloof een belangrijke plaats in. Het boerenleven, het leven met de natuur, maakte dat men zich in de Polder afhankelijk voelde van God. Duidelijk komt dit naar voren in het wapen en volkslied van het dorp: “Uw wapen spreekt van arbeid ook, de spade in de grond. Steeds werkzaam tot de avond valt, van de vroege morgenstond.”
In het huis, dat in 1966 voor de kop-hals-rompboerderij werd gebouwd, vertelt Bernard vol enthousiasme over zijn bedrijf. Zijn vrouw Hermien schenkt koffie in en is wat verbaasd, dat ik die flinke scheut boerenmelk er niet in wil. Ze hebben een zoon en twee dochters. Het doet hen verdriet, dat geen van hen het ziet zitten om boer te worden.
Je merkt in alles dat het echtpaar gedreven is door het boerenleven en Bernard vertelt uitgebreid en met kennis van zaken hierover. In 1990 heeft hij het bedrijf van zijn vader overgenomen. We lopen door de stallen, langs de koeien, de kalveren en melkmachines. Het boerenbedrijf is in de loop der jaren erg veranderd. Net als bij topsporters worden van koeien de hoogst mogelijke prestaties verlangd. Gaf een koe 50 jaar geleden nog 6500 liter melk per jaar, nu is dat bijna het dubbele. En de ontwikkelingen gaan door, ook op het gebied van landbouwmachines.
De MKZ van 2001 heeft een diepe wond achtergelaten. Op 17 mei werden er 91 dieren geruimd. Net daarvoor had Bernard nog een koe moeten helpen, die een dood kalf droeg. Dat moest hij er zelf met de grootste moeite uithalen, want de dierenarts mocht niet komen.
Bernard en Hermien stonden toen overal alleen voor. Vader Johan was op leeftijd, de kinderen waren nog erg jong. Ze voelden zich gevangenen op hun eigen bedrijf. Zelfs de boodschappen mochten ze niet halen, daarvoor zorgde de familie.
Op 27 augustus kregen Bernhard en Hermien hun nieuwe koeien. Maar de impact op alles wat er gebeurd was, was zo groot, dat Bernard een jaar na het uitbreken van de crisis overspannen werd. Ook in latere jaren kwamen de klachten weer terug. Hoewel niet ideaal, was er gelukkig hulp van Abeos, een organisatie die arbeidskrachten uitleent en waarvan Bernard lid was.
Gelukkig is er nu rust gekomen. De 50 koeien, die ze nu hebben, vragen alle aandacht, maar in tegenstelling tot vroeger is er nu zelfs af en toe tijd voor een korte vakantie. Ver van te voren plannen gaat niet. Ze kunnen pas besluiten om te gaan als ze zeker weten dat de weersomstandigheden gunstig genoeg zijn om het bedrijf achter te laten.
Bernard is als boer erg betrokken bij “Een Rijk Landschap”, een werkgroep binnen Polder Nijbroek, die zich voornamelijk inzet voor biodiversiteit en recreatie. Via deze groep probeert hij zijn droom waar te maken om in de dorpskern met een volkstuin te beginnen, als hij eenmaal met pensioen is. Niet alleen om het dorp van biologische groenten te voorzien, maar ook om de mensen bij te brengen, dat groenten en aardappelen niet vanzelf groeien en wat je allemaal moet doen om plagen en ziektes te voorkomen.
Hij ziet die tuin al helemaal voor zich, met een Veluwse kippenschuur met veel glas en een uitloop en dat alles omringd door een haag. Gezien het enthousiasme waarmee hij vertelt, is hem de uitvoering van deze droom wel toevertrouwd. Zo kan er in de toekomst een nieuw pareltje aan Polder Nijbroek worden toegevoegd.
Dit is het twintigste verhaal in de reeks Nijbroekers in beeld, geschreven door Herman van den Nieuwendijk. Herman is onderdeel van de werkgroep Polder Nijbroek en woont aan de Dijkhuizenweg.